Het is zaterdag 17 februari 2018. Ik heb een hersensinfarct. Net als tien jaar terug. En weer beland ik in het Flevoziekenhuis. Rond het oude ziekenhuis is een nieuwe ‘schil’ gebouwd. Het is twee keer zo groot geworden. Het oude gebouw zie je niet meer; je ziet een nieuwe modern gebouw. Dubbel zo groot en ook dubbel zo veel dokters en patiënten.
Deze morgen zag ik dubbel, ik viel om en moest overgeven. 112 werd gebeld, ik moest mee in een ambulance. Deze dag heb ik niet meegemaakt. Het was niet makkelijk mij wakker te krijgen. Met dubbele tong zei ik: ‘Laat me slapen!’
Ik ga de nacht in. De nacht is om te slapen en te rusten, vooral in een ziekenhuis. Ik kan niet meer slapen. In deze nacht zijn ongeveer 30 momenten waarop ik wakker word. Elke uur word ik professioneel wakker gemaakt.
De TL gaat aan. De verpleegster praat als een actrice. Een mooie jonge vrouw. Ze praat heel duidelijk en is goed te horen. Ze staat voor mijn bed, en ze praat als voor een grote klas van juf Ank, uit tv-serie ‘de luizenmoeder’. Nu nog het liedje: ‘Hallo allemaal, is iedereen wakker..?’. We zijn wakker. Ik hoor duidelijk dezelfde tekst voor elke patiënt in deze kamer.
Wakker worden is een protocol bij mensen die net binnen komen met een hersenletsel. Er wordt getrokken aan mijn armen, geduwd, geknepen en met een lichtje in mijn ogen geschenen. Bloeddrukmeter. ‘Pijn?’. En dat elk uur.
Juf Ank is weer weg. Slapen zit er niet in. Na een paar minuten wordt automatisch mijn arm geplet in een automatische bloeddrukmeter. Dat is toch net gedaan, ‘op de hand’? Hoe vaak moet dat? Dat is niet duidelijk.
In deze nacht hoor ik bellen naast mijn bed. Deze bellen, heb ik begrepen, zijn een soort alarm om te melden of er genoeg zuurstof in mijn bloed zit. Ank hoort deze bellen niet. Zij hoort ze op een andere plek. Waarom wij dat in de nacht moeten horen, begrijp ik niet. Ik mag niet uit bed.
De deur staat open. Ik hoor ’s nachts mensen praten. “Wil jij nog koffie”? Er is licht in de gang. In deze kamer is een patiënt die duidelijk bang is en in de war. Is dat afasie? Dementie? Ze heeft weer een herseninfarct. Haar man begrijpt wat zij bedoelt, maar die is nu weg.
Ik heb met haar te doen. Het niet duidelijk wat zij wil. Juf Ank gaat steeds harder praten. ‘U moet naar mij luisteren. Nee. De andere kant op.’ Enzovoort. Meerdere keer wordt het bed verschoond. TL aan, TL uit.
’s Nacht wordt er hard gewerkt. Respect! Verpleegsters zien elke dag nieuwe mensen binnen komen. Er is geen kamer leeg. Ik mag maar één week blijven. Wat zeur ik nou.
Deze vijf dagen heb ik verschillende verpleegsters meegemaakt . Ze komen van dezelfde opleiding van juf Ank. Ze praten nét te hard, direct en duidelijk. ‘Pijn’? Een vraag is een ‘vink’ lijstje. Leerling-verpleegsters kunnen het nog, met compassie: “Heeft u pijn?” vraagt dit gezicht. Gediplomeerden hebben dat niet meer. De vraag is een protocol geworden. Wat is er gebeurd met deze leerlingen? Compassie kost tijd?
Die ochtend word ik onder de douche vandaan getrokken, laken om, het laboratorium heeft mijn bloed nodig. De verpleegster zorgt dat de laboratorium assistent niet hoeft te wachten.
Mens als een product in een bedrijf. Doelen gestuurd door protocol, tijd, in een efficiënte professionele organisatie. Ik ben geen klant, het is geen hotel! Mensen worden ‘patiënt’. Mensen vragen: “Over leef ik dit? Ben ik verzekerd? Heb ik nog een baan? Kan ik nog praten? Kan ik nog lopen? Ben ik mijn rijbewijs kwijt?”
Er wordt hard professioneel gewerkt aan onze gezondheid en overleven. Er is weinig tijd voor de ‘mensen vragen’.
Ik krijg een nieuwe kamer. Een kamer, zonder protocol van elk uur trekken en duwen aan mijn armen en benen. Zonder knijpen in mijn handen en een lichtje in mijn ogen en bellen. Maar twee keer. Voor het slapen en voor het ontbijt.
Ik mag uit bed. Ik neem de kans, doe de deur dicht, eindelijk slapen. Ik mag bijna naar huis. Geen restverschijnselen. Wel een restje afasie, die had ik al.
Vier uur ’s nachts. De deur gaat open en de TL aan. Een van de juf Anks maakt ons wakker. “ Zo, dan hebben dat alvast weer gehad”.
Ik ben wakker. De deur staat weer open. Er brandt TL op de gang. Ik hoor een patiënt schreeuwen om hulp, zij heeft nu alleen een kamertje.
Ik verlaat het nieuwe gebouw. Een nieuwe schil rond het oude ziekenhuis. De kern is niet veranderd. Het blijft mensenwerk.