Na mijn herseninfarct ben ik bijna 4 jaar verder. Ik heb in 4 jaar veel geleerd van mijn afasie en ook van anderen.
Ik had een zware afasie in 2007 en nu, met veel studeren aan de levensschool, heb ik een lichte afasie. Ik kan aardig praten. Ik ken veel trucjes om mijn afasie te verbloemen. Veel mensen merken niet dat ik afasie heb.
Lezen is nog steeds lastig, namen en cijfers komen niet binnen. Als in gesprekken het onderwerp verandert, moet ik vragen waar het over gaat of ik laat het zitten.
Mijn energie kan ik niet verbloemen, soms ben ik letterlijk mijn stem kwijt.
Ik ben hees zonder dat ik mijn stembanden heb gebruikt.
Ik troost mezelf: “Het kan erger.”
Ik ben vrijwilliger en tegelijkertijd directeur van de stichting Afasietheater. Een belangrijk stuk van mijn werk is het bestuderen van afasie. Ik geef communicatietraining aan afasiemensen, onder de naam ‘drama’ en ‘toneelspelen’.
Van de zomer ben ik 10 dagen naar Frankrijk gegaan. Voor het eerst weer een reisje naar het buitenland. Mijn kinderen, 19 en 21 jaar, willen wel mee, als ze ook naar de stad kunnen. En dus wordt onze bestemming Parijs! Een camping naast een station. Op de camping kun je een kaartje kopen, dat je ook voor de metro kunt gebruiken. Ideaal!
Het station heeft maar 1 treinrail, dat moet goed gaan. Als afasie specialiteit heb ik gemimed in het Frans aan een mevrouw gevraagd of dit de goeie trein was. Frankrijk is de bakermat van de mime.
De mevrouw begrijpt mij heel goed. We gaan de verkeerde kant op! Dat is maar 1 keer gebeurd. Mijn metro ervaring moest even afgestoft worden, maar daarna gaat het prima. De kinderen willen shoppen en wij als ouders moeten ook iets aan cultuur doen. We staan weer voor de Eiffeltoren. Dat is Parijs! Cultuur en romantisch. “Wat een lelijk stuk roest”, is de reactie van mijn zoon. De beroemde glimlach van de Mona Lisa hebben we tot op bijna 50 meter weten te benaderen: we waren niet de enigen, die haar glimlach wilden zien.
In de metro heeft de stempelmachine mijn kaartje opgegeten. Ook mijn treinkaartje, dat is minder. De kinderen kunnen goed Engels praten, maar geen Frans. De kinderen gaan er van uit dat Parijs Engels praat. Dat valt tegen.
Ik heb 3 jaar Frans gehad, maar dat ben ik helemaal kwijt. Ik ben al blij dat ik weer aardig Nederlands kan.
Voor het loket geef ik een voorstelling hoe mijn kaartje opgegeten is.
Het meisje snapt mij goed. En ze heeft een mooi apparaatje: ze typt in het Frans en dan verschijnt er een Engelse tekst om te lezen. Handig!
“We can’t help you”.
Ik krijg geen applaus van de wachtende mensen, ze houden zeker niet van mime. Ik zie alleen chagrijnige gezichten en geen kaartje.
Op het station hebben we een nieuw kaartje gekocht. Ik probeer daar een broodje te kopen. De Parijse madam is kwaad dat ik geen Frans spreek. Ze gaat nog sneller praten en steeds harder. Waar heb ik dat eerder gehoord?
Buiten het station staat een winkeltje van een Algerijnse man. Hij houdt wel van mime. Hij begrijpt mij prima. Daar heb ik mijn broodje gekocht.
We moeten wachten op de trein. Een stem galmt door het station en vertelt iets over onze trein. Een stroom diarree van Franse woorden spuit over de Parijse toeristen. Mijn gezin en ik kijken elkaar niet-begrijpend aan en ik moet hard lachen. Ik ben thuis. Dit is Afasieland.